Historie

Ontstaan van Schutterij of Schuttersgilde.

Schutterij of schuttersgilde, benaming voor verenigingen die sedert de middeleeuwen voor de verdediging van de stad of plaats instonden en daartoe hun leden de nodige opleiding gaven.
Voor het rekruteren en oefenen van de weerbare mannen moesten aanvankelijk de ambachten instaan, maar daarnaast voelde men sterk behoefte aan in de krijgsdienst en vooral in het boogschieten beter getrainde burgers.
Vanaf het begin van de 14de eeuw verleenden de steden steun aan deze groepen, die eveneens door de adellijke heren als gilden werden erkend .
Toen het riddertijdperk voorbij was en de burgerij meer zeggenschap kreeg, moesten de burgers zelf voor de verdediging van hun gebied zorgen.
Vanaf de 14e eeuw kregen zij vergunning zich als gilden, dus een soort vereniging, met een beschermende functie te organiseren. Het eerst ontstonden deze “schuttersgilden” in steden.
Naar hun wapen onderscheiden ontstonden handboog-en kruisbooggilden, die naar hun beschermheilige respectievelijk St.-Sebastiaan of St.-Jorisgilden werden genoemd.
Na de uitvinding van het buskruit ontstonden cloveniers-of bussegilden.
Samen met de zgn. schermersgilden, die geen schiet-of vuurwapens, maar stootwapens als zwaarden en hellebaarden hanteerden, behelsde hun opdracht behalve de verdediging ook hulpverlening bij brand of watersnood en ordehandhaving bij troebelen.
De oudst bewaarde documenten betreffende schutterijen gaan niet verder dan de 14de –15de eeuw en dan ligt reeds een typestructuur vast, die nog verscheidene eeuwen zou voortbestaan.
Naar het voorbeeld van de stedelijke verenigingen ontstonden in de late middeleeuwen de talrijke plattelandsschutterijen, waarbij zich gaandeweg de evolutie van wapenoefening naar sportbeoefening voltrok.
Zowel in de stad als op het land waren de schuttersgilden intussen diep geworteld in het volksleven en de constanten daarvan zijn niet alleen de kleurrijke schuttersfeesten of hun aanwezigheid bij elke burgerlijke of kerkelijke plechtigheid, maar evenzeer het grote samenhorigheidsgevoel, de piëteit tegenover de overleden gildebroeders, de vele rechten en privileges en het vasthouden aan traditionele bestuursvormen en gebruiken.
De plaatselijke geschiedschrijving heeft hieraan ruime aandacht geschonken.
Door hun bestellingen verrijkten de schuttersgilden het kunstpatrimonium met edelsmeedwerk, altaarstukken voor de patroonheiligen en de schuttersstukken.
Na een duidelijke vervalperiode in de 18de eeuw werden de schutterijen in Nederland van 1815 tot 1901 opgenomen in de militaire organisatie (enigszins parallel met de burgerwacht in België).
Vooral na de Eerste Wereldoorlog werden oude gilden opnieuw opgericht.
De schuttersfeesten vonden plaats op de traditionele feestdagen van de schutterijen, nl. op de teerdag, het patroonfeest van de beschermheilige ,St. Sebastiaan bij de handbooggilden op 20 jan., St. Joris bij de kruisbooggilden op 23 april, en de koningsschieting: in de zomer, vaak op tweede pinksterdag.
Men schoot op doelen: in de lengte op een schietschijf, of in de hoogte op een vogelroede, uitgestoken door een opening van de kerktoren, of bevestigd op de wiek van een windmolen.
Thans bestaan de doelen uit ‘vogels’vastgemaakt op een liggende of staande wip.
Deze schietwedstrijden groeiden uit tot volksfeesten.